En dat blijft zo. Ook in het vernieuwde stelsel zorgen we samen voor de ouderen van nu. En we zorgen voor de ouderen die we zelf ooit hopen te worden. We zorgen voor mensen die hun baan verliezen, voor nabestaanden, voor mensen die ziek worden en daardoor niet meer kunnen werken. Dus ook in het vernieuwde stelsel delen we pech en geluk samen. We doen dat alleen op een manier die wat duidelijker is voor de deelnemers. En ook eerlijker voor de verschillende generaties. Bovendien is de kans op een koopkrachtiger pensioen groter dan in het oude stelsel.
In het oude stelsel was dat de afgelopen tien jaar onmogelijk. Tien jaar lang konden we de pensioenen niet mee laten stijgen met de inflatie. Dat kwam doordat de rente laag was. En als de rente laag is, groeit vermogen minder snel. Daarom moesten we heel veel geld in kas houden voor de pensioenen nu en later.
Van die financiële ketens zijn we bevrijd. We kunnen niet alleen een groter deel van ons vermogen beter inzetten, we kunnen dat ook preciezer doen. In het vernieuwde stelsel kunnen we per leeftijdsgroep anders beleggen. Wat meer risico als je nog jong bent, wat minder als je ouder bent.
Dat kunnen we doen doordat de aanspraak verdwijnt. De garantie op een vast bedrag aan het einde van de loopbaan. Voor veel mensen is de reden waarom ze de vernieuwing van het stelsel niet helemaal vertrouwen. Zit er nog wel genoeg geld in de pot als ik met pensioen ga? Beweegt het pensioen niet te veel mee met de economie?