Veelgestelde vragen verhoging 1-1-2023

Uw pensioen wordt met 11,96% verhoogd.

De verhoging gaat in op 1 januari 2023. Het pensioen dat u tot 1 januari 2023 heeft opgebouwd, wordt dan verhoogd.

Voor het verhogen van de pensioenen kijken we altijd naar de gemiddelde prijsstijging (inflatie) in het afgelopen jaar. Voor 2023 kijken we naar de periode tussen 1 september 2021 en 1 september 2022. Dat is de zogenoemde ‘referteperiode’. De prijsstijging was toen 11,96%. De verhoging van 11,96% is dus gelijk aan de volledige prijsstijging in de referteperiode.

Vanaf 1 januari 2023 ziet u uw verhoogde opgebouwde en te bereiken pensioen op MijnABP. Dit is uw persoonlijke online omgeving bij ABP.

Ja, ABP verhoogt alle pensioenen. Dus ook bijvoorbeeld het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. En ook de pensioenaanspraken van deelnemers die nu nog pensioen opbouwen of in het verleden pensioen hebben opgebouwd bij ABP.

Heeft uw ex-partner pensioen opgebouwd bij ABP? En heeft u met uw ex-partner afgesproken dat u een deel van zijn/haar pensioen ontvangt? Dan verhogen we ook dat deel met 11,96%. Ook het nabestaandenpensioen dat u eventueel ontvangt als uw ex-partner zou komen te overlijden, verhogen we met 11,96%.
Heeft u met uw ex-partner afgesproken om zijn/haar pensioen te splitsen? Dit noemen we ook wel conversie. In dat geval verhogen we uw gesplitste pensioen met 11,96%.

Ja, ABP houdt zeker een financiële buffer over na deze verhoging. Zo zal de actuele dekkingsgraad van ABP na de verhoging uitkomen op ongeveer 112%. 

Sinds 1 juli 2022 mag een pensioenfonds tijdelijk (in 2022) de pensioenen verhogen als de beleidsdekkingsgraad 105% of hoger is. Met dit besluit loopt de overheid alvast vooruit op het vernieuwde pensioenstelsel. De wet schrijft daarmee een minimale buffer voor. Die geldt dus ook voor ABP. Voorheen lag deze grens op 110%.

We kunnen dat doen, omdat de financiële positie van ABP dat toelaat. Maar ook doordat we gebruik mogen maken van soepelere regels, omdat ABP wil overstappen naar het vernieuwde pensioenstelsel. Daardoor is volledige verhoging mogelijk.

Sinds 1 juli 2022 mag een pensioenfonds tijdelijk (in 2022) de pensioenen verhogen als de beleidsdekkingsgraad 105% of hoger is. Met dit besluit loopt de overheid alvast vooruit op het vernieuwde pensioenstelsel. De wet schrijft daarmee een minimale buffer voor. Die geldt dus ook voor ABP. Voorheen lag deze grens op 110%.

De actuele dekkingsgraad van ABP zal na de verhoging uitkomen op ongeveer 112%.

Dat weten we nu nog niet. Zoals elk jaar beoordelen wij eind volgend jaar opnieuw of wij de pensioen kunnen verhogen. We streven ernaar ieder jaar uw pensioen te verhogen met de stijging van de prijzen. Dat kan alleen als we genoeg geld in kas hebben. En als dit volgens de wettelijke regels mag.

Het premiepercentage voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen (OP/NP premie) wordt in 2023 voor werknemers 8,37%. Dit is een lichte stijging ten opzichte van het premiepercentage in 2022, dat was 7,93%. Dit betekent niet automatisch dat u maandelijks meer premie gaat betalen. 

Het franchisebedrag is het deel van uw inkomen waarover u geen pensioenpremie betaalt. Deze franchise gaat in 2023 omhoog. Daardoor betaalt u premie over een kleiner deel van uw inkomen. Bij een lager inkomen gaat de premie enkele euro’s omlaag. En bij een hoger inkomen stijgt de premie licht. 

Stel u heeft op dit moment een bruto inkomen van 2.600 euro per maand, dan wordt de premie enkele euro’s lager, op basis van dat inkomen. En bij een inkomen van 3.500 euro bruto per maand wordt de premie ongeveer 1 euro hoger.
Mogelijk gaat uw inkomen omhoog in 2023. In dat geval groeit het deel van uw inkomen waarover u pensioenpremie betaalt. Daardoor kan de stijging van de pensioenpremie in euro’s hoger uitvallen. 

Bent u militair? Dan leest u hier meer over uw pensioenpremie in 2023.

De verhoging van 11,96 % is gelijk aan de volledige prijsstijging in de periode van september 2021 tot september 2022.

Vanaf 1 juli 2023 gaat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in. Dit zou eigenlijk eerst in 2022 gebeuren, daarna per 1 januari 2023, maar dat bleek niet haalbaar. In deze wet wordt het vernieuwde pensioenstelsel uitgewerkt. Onderdeel van de wet is dat pensioenen sneller kunnen meebewegen met de economische ontwikkelingen en er minder buffers worden gevormd. 

De dekkingsgraden van pensioenfondsen stegen in de loop van 2021. Daardoor was er een sterke wens vanuit de samenleving en de politiek om de pensioenen sneller te kunnen verhogen. Deze wens had ABP ook. Maar de Wet toekomst pensioenen (Wtp) was toen uitgesteld tot 1 juli 2023. Daarom is de overheid aan de slag gegaan met een tijdelijke regeling, de zogeheten Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Het resultaat is dat pensioenfondsen sinds 1 juli 2022 de pensioenen tijdelijk (in 2022) mogen verhogen als hun beleidsdekkingsgraad 105% of hoger is. Voorheen lag die grens op 110%. De overheidsregeling stopt met ingang van 1 januari 2023. Ons besluit om de pensioenen per 1 januari 2023 te verhogen valt binnen deze tijdelijke regeling, doordat we het besluit in 2022 hebben genomen. 

Met deze versoepeling van de regels loopt de overheid vooruit op de regels van het vernieuwde pensioenstelsel. Pensioenfondsen die nu gebruikmaken van deze versoepelde regels, geven daarmee aan dat ze het voornemen hebben om de (opgebouwde) pensioenen straks te verhuizen naar het vernieuwde pensioenstelsel. Dat geldt ook voor ABP. Dit voornemen (ook wel intentieverklaring genoemd) is inmiddels uitgesproken door de Pensioenkamer, die verantwoordelijk is voor de inhoud van de pensioenregeling van ABP. De Pensioenkamer bestaat uit sociale partners van de sectoren Overheid en Onderwijs.

Lees meer over het vernieuwde pensioenstelsel

U ziet uw verhoogde opgebouwde pensioen op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) dat u in 2023 ontvangt. Op MijnABP kunt u vanaf 1 januari 2023 zien wat de invloed van de verhoging is op uw pensioen.

Een UGM-uitkering is een werkgeversuitkering van Defensie. En staat daarmee los van de verhoging van ABP. U vindt hier meer informatie over de UGM-uitkering.

Wij hebben bij deze beslissing de belangen van álle deelnemers van ABP evenwichtig afgewogen. Daarom kunnen we de pensioenen van alle deelnemers verhogen. Ook is er voor alle deelnemers geld gereserveerd voor de pensioenuitkeringen van nu en later. Deze pensioenverhoging leidt volgens ABP dan ook niet tot het doorschuiven van tekorten naar jongeren of toekomstige generaties.

Dat komt vooral door de stijging van de rente. Hierdoor hoeven pensioenfondsen minder geld in kas te hebben om alle huidige en toekomstige pensioenen te kunnen betalen. Dat maakt het verlies op de beleggingen meer dan goed. Hierdoor stijgt de actuele dekkingsgraad. En in het verlengde daarvan ook de beleidsdekkingsgraad. Dit is het gemiddelde van de laatste 12 actuele dekkingsgraden.

Een belangrijk verschil tussen PFZW en ABP is de stand van de dekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad en de actuele dekkingsgraad van ABP zijn hoger dan die van PFZW. Daardoor heeft ABP meer financiële ruimte om de pensioenen te verhogen. Zo zal de actuele dekkingsgraad van ABP na de verhoging uitkomen op ongeveer 112%.
Mede hierdoor vindt ABP een volledige verhoging van 11,96% verantwoord. PFZW kan de pensioenen niet volledig verhogen, omdat de financiële ruimte daarvoor ontbreekt. Daarnaast heeft PFZW met het oog op een gewenste financiële buffer ervoor gekozen om de pensioenen met niet meer dan 6% te verhogen. Ook ABP hecht waarde aan een voldoende financiële buffer om straks over te gaan naar het vernieuwde pensioenstelsel. Maar mede dankzij de hogere dekkingsgraad kan ABP nu wel de verruimde mogelijkheden benutten om de pensioenen volledig te verhogen.

In tegenstelling tot PFZW heeft bpfBOUW hogere dekkingsgraden dan ABP. Dat is een van de redenen waarom bpfBOUW met een groter percentage kan verhogen dan ABP. Daarnaast kijkt bpfBOUW voor de pensioenverhoging naar een andere prijsindex dan ABP (de ‘afgeleide’ in plaats van de ‘niet-afgeleide’ prijsindex). En houdt het fonds een andere ‘referteperiode’ aan. De referteperiode is de periode waarover een pensioenfonds de ontwikkeling van de lonen of prijzen volgt voor zijn indexatie-ambitie (ambitie om te verhogen). ABP volgt de prijsontwikkeling van 1 september in het voorgaande jaar tot 1 september in het lopende jaar. Terwijl bpfBOUW de prijsontwikkeling volgt van 1 oktober tot 1 oktober.

We zien bovendien dat ieder pensioenfonds zijn eigen afwegingen maakt bij het besluit om de pensioenen te verhogen. Met het oog op zijn dekkingsgraad moet een fonds daarbij niet alleen kiezen tussen de huidige indexatieambitie en het mogelijk verder oplopen van indexatieachterstanden. Maar hebben fondsen ook oog voor een goede uitgangspositie voor de transitie naar het vernieuwde pensioenstelsel. En in hoeverre het daarbij past om gebruik te maken van de versoepelde regels voor pensioenverhoging.

Als u vóór 1-1-2023 een inkomende waardeoverdracht naar ABP aanvraagt, wordt dit nog meegenomen in de verhoging. De aanvraagdatum moet dus vóór 1-1-2023 liggen. Het maakt niet uit als het andere fonds pas na 1-1-2023 het bedrag overmaakt. Wij verhogen het pensioen dan alsnog. Vraagt u de inkomende waardeoverdracht pas ná 1-1-2023 aan? Dan wordt dit niet meegenomen in onze verhoging.

Doet u vóór 1-1-2023 een uitgaande waardeoverdracht? Deze wordt dan niet meer meegenomen in de verhoging. Als u het ná 1-1-2023 aanvraagt, wordt het wel meegenomen.

Sinds 1 juli 2022 gelden er soepelere regels voor het verhogen van pensioenen. Een pensioenfonds mag tijdelijk (in 2022) de pensioenen verhogen als de beleidsdekkingsgraad 105% of hoger is. Voorheen lag deze grens op 110%.
Bij de pensioenverhoging vanaf 1 januari 2023 maakt ABP gebruik van deze soepelere regels. Om dat te mogen doen, moeten we wel het pensioenreglement aanpassen. Het nieuwe pensioenreglement vindt u vanaf januari 2023 op deze website.

U vroeg uw pensioen aan in 2022. Uw pensioen gaat in op 1 januari 2023 of later. Het gekozen pensioenbedrag legden wij vast in ons betaalsysteem. Dat is het pensioenbedrag dat u krijgt bij de 1e betaling van uw pensioen. 

  • Wilt u dat bedrag laten aanpassen nu wij de pensioenen per januari 2023 verhogen? Dat is mogelijk. Stuur het nieuwe gekozen pensioenbedrag per brief of e-mail naar ons. Wij passen het pensioenbedrag dan aan. U kunt ook contact opnemen met onze klantenservice om het nieuwe door u gekozen pensioenbedrag door te geven. Wij sturen u begin 2023 een bevestiging. 
  • Geeft u geen nieuw pensioenbedrag door? Dan krijgt u het bedrag dat in de brief over de betaling van uw pensioen staat.

Een verhoging van de opgebouwde pensioenen is goed nieuws voor alle deelnemers van ABP. Iedereen krijgt er pensioen bij. Jong en oud, actieven/gewezen deelnemers en gepensioneerden. Een verhoging past bij onze ambitie om een waardevast pensioen te bieden. Deze ambitie hebben we de afgelopen jaren helaas niet waar kunnen maken. Door de ruimte die nu in aanloop naar het vernieuwde pensioenstelsel vanuit de overheid wordt geboden, en de ontwikkelingen in de financiële situatie van ABP, kan het ABP dit jaar de pensioenen verhogen. 

Bij elk besluit kijken we naar de gevolgen voor alle deelnemers. In het bijzonder hebben we bij deze pensioenverhoging gekeken naar de effecten voor de verschillende generaties. Bij de analyse van deze generatie-effecten hebben we de gevolgen van het verhogen van de pensioenen voor de verschillende leeftijdscohorten in beeld gebracht. Hierbij kijken we naar het verschil tussen volledig (11,96%) en gedeeltelijk (3,8%) verhogen. Volledig verhogen is mogelijk, vanwege de extra ruimte om te verhogen die tijdelijke wetgeving in aanloop naar het vernieuwde pensioenstelsel (Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)) biedt ten opzichte van bestaande wetgeving (het Financieel Toetsingskader (FTK)). Het verschil is daarmee de ‘extra’ verhoging die door middel van de tijdelijke wetgeving gegeven kan worden, en waarvoor de generatie-effecten ook in kaart moeten worden gebracht (volgens deze tijdelijke wetgeving). 

Generatie-effecten als gevolg van de extra verhoging
Voor het inschatten van de generatie-effecten kijken we naar het gezamenlijke effect van zowel hogere uitkeringen tot het moment van overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel als van de extra verhoging op de omvang van het de persoonlijke pensioenvermogens per leeftijdscategorie op het moment van overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel (1-1-2026) . 

De uitkomst van de analyse laat een neerwaarts effect zien voor deelnemers jonger dan 68 jaar, en een opwaarts effect voor deelnemers boven 68 jaar. Het neerwaartse effect in euro’s is het grootst voor deelnemers in de leeftijdscategorie 60-65 jaar. Dit effect komt overeen met ongeveer 1,5% van het pensioenvermogen. Voor de deelnemers die nog maar kort pensioen opbouwen bij ABP is het neerwaartse effect op 1-1-2026 relatief groter, maar in euro’s beperkt. Dit zijn vaak jonge deelnemers, die nog veel tijd hebben om dit effect goed te maken. Hiermee bedoelen we dat het effect op 1-1-2026 voor de jongeren grotendeels verdwijnt als we kijken naar het moment van de eerste pensioenuitkering. 

De twee belangrijkste oorzaken van de effecten laten zich als volgt verklaren:

  1. Tot het moment van de overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel zal meer worden uitgekeerd. Daardoor wordt het totale beschikbare pensioenvermogen (iets) lager.
    Hiervan merkt iedereen dezelfde gevolgen in het persoonlijke pensioenvermogen. Omdat er tot 1 januari 2026 (datum overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel) meer wordt uitgekeerd aan de gepensioneerden, leidt dit per saldo voor hen tot een positief effect en voor de overige deelnemers tot een negatief effect. Dit effect bedraagt ongeveer 2/3 van het totale effect. 

  2. De verhouding tussen het opgebouwde pensioen en de pensioenrechten op het moment van de overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel verandert.
    Dat komt doordat een verhoging per 1 januari 2023 geen gevolgen heeft voor nieuwe pensioenopbouw tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2026. Dit effect bedraagt ongeveer 1/3 van het totale effect. 

De uiteindelijke effecten hangen ook af van de economische ontwikkelingen tot het moment waarop we overgaan naar het vernieuwde stelsel, en van de afspraken die we hierbij gaan maken. Ook van belang is hoeveel de pensioenen nog kunnen worden verhoogd. Deze toekomstige verhogingen gaan ook over de pensioenopbouw van deelnemers na 1-1-2023. 

We hebben gezien dat het neerwaartse effect op 1-1-2026 voor jonge deelnemers met weinig pensioenopbouw relatief groot is, maar dat deze deelnemers nog veel tijd hebben om dat goed te maken voordat ze met pensioen gaan. Daarom hebben we naast het effect op het moment van overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel, ook een inschatting gemaakt van het effect van de hogere indexatie op de eerste pensioenuitkering ná overgang op het nieuwe pensioencontract. Voor jonge deelnemers ligt deze uitkering nog ver in de toekomst. Daaruit blijkt dat het effect op de eerste uitkering relatief beperkt is en dat daarmee ook de verschillen tussen de generaties beperkt zijn. (Figuur 1).


Figuur 1: het effect van 11,96% i.p.v. 3,8% verhoging op de eerste uitkering ná overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel (in %). 

De figuur laat zien dat dit voor de gepensioneerden een effect van gemiddeld 1% heeft: voor de kort gepensioneerden is er bijna geen effect, en voor de oudste gepensioneerden van boven de 90 jaar, loopt dit effect op tot 2%. Het effect van de hogere indexatie voor de jongeren ligt tussen de 0% en -1%. 

Conclusie
Het bestuur van ABP heeft beoordeeld dat de extra verhoging evenwichtig is. Het bestuur heeft bij de afweging de inschatting van het effect van de extra verhoging op de verdeling van het vermogen op 1-1-2026 en de eerste uitkering na overgang naar het vernieuwde stelsel op de verschillende leeftijdsgroepen meegewogen, en hier geen doorslaggevend argument in gezien om niet volledig te verhogen. 

Het is onze doelstelling om een waardevast pensioen te bieden, en we wijken van onze doelstelling af als we de pensioenen niet verhogen met de prijsontwikkeling. Als we de effecten van het afwijken van onze ambitie (dus minder verhogen dan onze doelstelling) in beeld zouden brengen, dan zijn de uitkomsten precies omgekeerd. Dan zien we juist een opwaarts effect voor de deelnemers die nog geen uitkering krijgen, en een oplopend neerwaarts effect voor de gepensioneerden.