1. Tot het moment van de overgang naar de nieuwe regels voor pensioen zal meer worden uitgekeerd. Daardoor wordt het totale beschikbare pensioenvermogen (iets) lager. Hiervan merkt iedereen dezelfde gevolgen in het persoonlijke pensioenvermogen. Omdat er tot 1 januari 2027 (datum overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel) meer wordt uitgekeerd aan de gepensioneerden, leidt dit per saldo voor hen tot een positief effect en voor de overige deelnemers tot een negatief effect.
2. De verhouding tussen het opgebouwde pensioen en de pensioenrechten op het moment van de overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel verandert. Dat komt doordat een verhoging per 1 januari 2024 geen gevolgen heeft voor nieuwe pensioenopbouw tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2027. Dit effect is positief voor de gepensioneerden en neemt af naarmate er meer pensioen wordt opgebouwd vanaf 1 januari 2024.
De uiteindelijke effecten hangen ook af van de economische ontwikkelingen tot het moment waarop we overgaan naar de nieuwe pensioenregels, en van de afspraken die we hierbij gaan maken. Ook van belang is hoeveel de pensioenen nog kunnen worden verhoogd. Deze toekomstige verhogingen gaan ook over de pensioenopbouw van deelnemers na 1 januari 2024.
We hebben gezien dat het neerwaartse effect op 1 januari 2027 voor jonge deelnemers met weinig pensioenopbouw relatief het grootst is. Toch is dit effect nog altijd klein. En deze deelnemers hebben nog voldoende tijd om dat goed te maken voordat ze met pensioen gaan. Daarom hebben we naast het effect op het moment van overgang naar het vernieuwde pensioenstelsel, ook een inschatting gemaakt van het effect van de extra verhoging op de eerste pensioenuitkering ná overgang op het nieuwe pensioencontract. Voor jonge deelnemers ligt deze uitkering nog ver in de toekomst. Daaruit blijkt dat het effect op de eerste uitkering relatief beperkt is en dat daarmee ook de verschillen tussen de generaties beperkt zijn (figuur 1.).